Bus
Er kwamen drie vrouwen de bus binnen. Met geluiden waarop ik mezelf tegenwoordig ook wel eens betrap, gingen ze zitten. Ze sloegen hun capuchons naar achteren, ritsten hun jassen open, deden hun sjaals losser, zetten hun mondkapje goed, stopten hun OV-kaart weg, zetten hun brillen af, veegden ze schoon, zetten ze weer op en vouwden hun handen over de rugzakjes op hun schoot. De twee tegenover mij pasten samen precies tussen de armleuningen. De vrouw naast me was zo klein dat ze met haar voeten niet bij de vloer kon. ‘Lekker,’ zei ze, ‘even de voetjes van de vloer. Willen jullie een pepermuntje?’ De andere twee bedankten. Ze zuchtten alle drie tegelijkertijd en schoten in de lach. ‘Ik ben doodop’, zei mijn buurvrouw. ‘Niks aan’, zei de vrouw tegenover me, terwijl ze met haar mouw de condens van het raam veegde en naar buiten keek. Het was inmiddels pikkedonker en de ruit weerspiegelde haar grove, hoekige gezicht. ‘Anders hadden we na zo’n wandeling nog lekker ergens een wijntje en