Loesoe
Afgelopen week zat Khadija Arib, voorzitter van de Tweede Kamer, bij De vooravond. Ze zei zelf een heleboel wijze dingen maar verwees ook naar een uitspraak van bondskanselier Angela Merkel in een discussie met Donald Tusk. “Taal”, zei Merkel, “is de voorloper van het handelen. Wanneer we ons met onze taal op een hellend vlak begeven, gaat het met het handelen ook snel de verkeerde kant op – en dan is ook geweld niet meer ver weg.”
Het begint eigenlijk al met luiheid in taal – en dan heb ik
het niet over online taal of de toenemende invloed van straattaal. In mijn werk
als docent op een middelbare school en als moeder van drie jongvolwassen zonen
ben ik inmiddels wel gewend aan uitdrukkingen als ‘nieuwe pattas’, ‘ik ben
loesoe’, ‘ben je osso’ en afkortingen als OOTD, GM, FML en WSS. Sinds mijn
jongste zoon zei dat hij denkt dat ik boos op hem ben als ik een punt achter
een zin zet, houd ik daar zelfs rekening mee. Dat is geen hellend vlak maar een
mix van puberale gemakzucht, humor en vernieuwing.
Nee, wat me ergert, is het inhoudsloze jargon van sommige
beroepsgroepen. Ik noem een paar voorbeelden. In mijn sector bespreken we hoe
we een vernieuwing ‘zullen aanvliegen’. We vermommen bezuinigingen als ‘vraaggestuurd
leren’, ‘nieuw leren’ of ‘authentiek leren’. Orde houden heet ‘klassenmanagement’
en een school met aandacht voor makkelijk lerende kinderen heet een
‘begaafdheidsprofielschool’. Een
hogeschool in de buurt noemt zichzelf een ‘vitale en innovatieve
kennisorganisatie’ en een andere middelbare school in mijn stad legt op haar
site uit: ‘hier gaan we voor’.
In de wereld van coaches en trainers reageert men op kritische
opmerkingen met ‘ik hoor wat je zegt’ of ‘dankjewel voor je feedback’. Callcentermedewerkers
leren dreigende conflicten te bezweren met ‘ik begrijp uw boosheid’ en ‘dat is
zeker heel vervelend’. En in tijden van COVID-19 doen we alles, maar dan ook
echt alles, samen, met elkaar en met z’n allen. Niet dat ik nou meteen denk dat
deze taal leidt tot geweld (alhoewel… soms…) maar irritant is ze zeker wel. Het
gaat hier namelijk niet om pubertaal maar om taal waarover lang is nagedacht. En
toch is het gebakken lucht.
Binnenkort ga ik het in mijn vijfde klassen hebben over de
literatuurgeschiedenis van de zestiende en zeventiende eeuw en dan behandel ik
de Statenbijbel bij het ontstaan van het standaard Nederlands. De taal van die
bijbel is archaïsch, logisch, voor een boek uit 1637. Maar wat een verfijning.
Al die spreekwoorden en uitdrukkingen die we eraan hebben overgehouden en die we
gebruiken tot op de dag van vandaag: bij de pakken neerzitten, door het oog van
de naald kruipen, in zak en as zitten, iemands oogappel zijn, beter een goede
buur dan een verre vriend… dat zijn sprekende metaforen, waarbij al dat
gesprekstechniek- en managementgeneuzel bleekjes afsteekt.
En dan heb ik het nog niet eens over de verruwing van de
taal. Over grove taal in de Tweede Kamer door volksvertegenwoordigers en op het
Binnenhof door degenen die het om wat voor reden dan ook niet met hen eens
zijn. Over socialmediagescheld van anoniemen op mensen die zij dik, dom,
lelijk, van het verkeerde geslacht of de foute politieke overtuiging vinden. Over
losgeslagen malloten op straat die een voorval benaderen met stemverheffing en
rondspattend speeksel in plaats van met hoffelijkheid en geduld.
Natuurlijk is de nuance wel eens zoek, als we geëmotioneerd
raken. Het is menselijk dat we de controle over onze taal verliezen wanneer onze
emoties ons te machtig worden. Soms schieten zelfs alle woorden tekort. Maar
dat is iets anders dan waar Merkel het over had. In verreweg de meeste situaties
zijn kalmte, beschaving en nuance van doorslaggevend belang.
In een van mijn lievelingsgedichten, Zwerversliefde van
Adriaan Roland Holst, zegt de dichter tegen zijn geliefde: “Laten we zacht zijn
voor elkander.” Zullen we dat doen? Met elkaar?
Hmm, draagt het typeren van luidsprekenden als "losgeslagen malloten" ook niet bij aan die verruwing?
BeantwoordenVerwijderen