Groet

 

Sinds het begin van de tweede lockdown zet ik na mijn lessen, rond halfeen, mijn laptop uit. Ik eet mijn boterhammen en ga dan een rondje wandelen. Stevig tempo, neus in de wind, hoofd leeg en handen en voeten die na een ochtend stilzitten weer opwarmen in de kou.

Ik ben niet de enige. Er is iets wat me opvalt. Ik probeer het te voorspellen als ik iemand in de verte zie aankomen maar ik kan er geen patroon in ontdekken: de manier van groeten. Boeiend vind ik die. Motorrijders groeten elkaar. Zeilers. Vrachtwagenchauffeurs ook. Toen ik een tijdje in Utrecht hardliep, viel me op dat daar minder gegroet wordt dan hier – het vleesgeworden verschil tussen stad en platteland, zou je denken. De een zegt goedemiddag, de ander hoi of hai of hallo of goeiedag en weer een ander knikt, glimlacht of steekt zijn hand op.

Er zijn er ook – en dat fascineert mij toch zo – die helemaal niks zeggen. Kijk, van een stel dat in een moeilijk gesprek is verwikkeld (hij praat zacht en dringend met grote handgebaren, zij veegt met haar want de tranen van haar wangen) en een vader die met een keepersduik weet te voorkomen dat zijn zoontje met driewieler en al de dijk afrijdt snap ik dat. Maar die mensen die in de verte turen terwijl ik het enige levende, bewegende wezen ben in hun gezichtsveld, wat denken die nou? Dat ik geloof dat ze mij niet zien? Zelfs als ik wel groet, turen ze verbeten in de verte. Heel kinderachtig steek ik, als ze voorbij zijn, mijn tong uit of steek mijn middelvinger op en mompel ‘trut’. Of ‘lul’. Afhankelijk van het geslacht. Als je nou zwaar hijgend en totaal uitgeput de laatste kilometer van een marathon loopt, snap ik dat je geen zin hebt om een joggende vrouw van een bepaalde leeftijd te groeten. Maar in alle andere gevallen, zelfs als je verdrietig bent of moe, dodelijk zenuwachtig of bezig aan een wiskundige berekening, is een groet een teken van verbondenheid, van aandacht en vriendelijkheid. En ja, ik weet het: mijn reactie op het uitblijven van zo'n groet is verre van vriendelijk.

Ik hoef geen goedendag-dag. We hebben die een paar jaar achter elkaar gehad, een keer in januari en een keer in april, voor het laatst in 2012. (Ik heb daar allemaal vragen bij. Waarom maar een paar jaar achter elkaar? Waarom de ene keer in de winter en de andere keer in de lente? Maar ik dwaal af.) Het zou fijner zijn als dat niet nodig was, als iedereen spontaan groet, elke dag van het jaar.

Een opmerking achter een groet aan is ook niet per se nodig. Niet uit de categorie complimenteus en onbeschaamd: auto komt brommend langzaam langszij als ik mijn rondje ren. Raampje open, elleboog steekt naar buiten: ‘Mooi strak shirtje hoor.’ Of deze: man haalt me sloffend maar op hoge snelheid in en zegt: ‘Je hebt een lekker kontje om achter te lopen. Bijna zonde dat ik er voorbij moet.’ Ook niet uit de categorie goedbedoeld maar licht kwetsend: een veteranenpeloton haalt me in tijdens het wielrennen en een grijze dame roept: ‘Je mag wel aanhaken hoor’. Een vrouw die overduidelijk veel ouder is, me inhaalt tijdens het hardlopen, haar duim opsteekt en vals lachend (tenminste, zo ervaar ik dat) zegt: ‘Goed bezig, hoor’.

Het is moeilijk, die gulden middenweg.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lever

survival

Jongens